Geschiedenis

Made, die Meede, de May, meadow, allemaal benamingen die duiden op weiland. Weiland dat op zijn beurt weer doet denken aan vette, grazende koeien die volop kunnen genieten van volop aanwezig weelderig groeiend gras. Hoe kan het dan dat de huidige Madenaar zijn gazonnetje slechts met veel kunstmest en leidingwater een beetje groen weet te houden? Waar is die polder met zijn boordevol staande sloten?


Het huidige Made voldoet hier niet aan. Weliswaar vinden we hier en daar nog wat dijkjes en weilanden, maar het grootste gedeelte van het dorp bevindt zich wel degelijk op hogere zandgronden. Hebben de bewoners die zich hier vanaf het jaar 1200 permanent kwamen vestigen zich vergist in hun topografische naamgeving, is het landschap sindsdien ingrijpend veranderd of is sprake van nog een andere vergissing?


Oosterhout, Den Hout, Made en Geertruidenberg bevinden zich op een smalle, noord-zuid lopende rivierzandrug, die hier honderdduizenden jaren geleden onder extreem koude weersomstandigheden ontstaan is. Op deze zanden zette de wind tijdens de laatste ijstijd (ongeveer 15.000 jaar geleden) een nieuwe laag dekzand af van een halve tot wel twee meter dikte. De windrichting (zuidwest-noordoost) gaf er de langgerekte vorm aan. Bodemkundigen hebben met hun op stuifmeel gebaseerde pollendiagrammen aangetoond dat hier zo’n 8000 jaar geleden het dekzand overdekt moet zijn geweest met naaldwouden. Met het milder worden van het klimaat komen er daarna loofbomen voor in de plaats en moeten we ons zo’n duizend jaar geleden een landschap voorstellen met kreupelhout, heidevelden, moerbossen en uitgestrekte veenlanden.

Een kwetsbaar landschap dat bij de permanente vestiging van mensen door afbranding, beweiding en omploegen veel te lijden kreeg. Akkers, weilanden en hooilanden kwamen er voor terug. Stedelingen te Geertruidenberg weidden tot ver ten zuiden van de stad hun vee en gingen percelen uitgeven aan particulieren. In 1321 komt Made zo voor de eerste keer in een oorkonde voor en moet er langzaam een woonkern met die naam ontstaan zijn. Niet op de huidige plaats, maar vooral in noordelijke en oostelijke richting waar de vochtige hooilanden te vinden waren. Hoge Made, Lage Made, Middelmade en Plukmade, overal komen we verspreid liggende bewoning tegen.
Na een uitruil van goederen met Willem van Duivenvoorde komt het gebied in 1348 onder de jurisdictie van Geertruidenberg. Een situatie die tot 1795 zal voortduren.
De Frans-Bataafse tijd maakt een einde aan al die oude voorrechten en verplichtingen. De Madenaren zagen toen hun kans schoon en verbraken de band met Geertruidenberg. 13 april 1795 kozen zij hun eerste eigen bestuur, bestaande uit een schout, twee burgemeesters, zeven schepenen en een secretaris. 8 oktober datzelfde jaar werd de afscheiding in Den Haag erkend en dus definitief. Made bleef een zelfstandige gemeente tot het bij Frans decreet van 8 november 1810 werd samengevoegd met Drimmelen. Het nieuwe bestuur kwam samen ten huize van herbergier en linnenkoopman Jacobus Wijnen op de hoek van de huidige Adelstraat en de Godfried Schalckenstraat. In 1874 besloot de toenmalige gemeenteraad daar schuin tegenover een eigen raadhuis te bouwen.
De gemeente Made en Drimmelen kreeg in 1964 nog een belangrijke uitbreiding door een grenswijziging met de gemeente Oosterhout. De buurtschappen Hoogerheide en Stuivezand zijn toen bij Made gevoegd. Voor de woningbouw kreeg de gemeente hierbij meer armslag, zodat zij zich tot ruim 13.000 inwoners kon ontwikkelen. In 1978 werd een nieuw gemeentehuis geopend, dat in 1997 alweer veel te klein werd, omdat de gemeente Made en Drimmelen werd samengevoegd met die van Terheijden en Zwaluwe tot een ruim 26.000 inwoners tellende gemeente Drimmelen.